Het Woord

Kennis krijgt pas enige zin als ze kan meegedeeld worden. Daarvoor is niet alleen de overtuiging nodig dat we iets waardevols te vertellen hebben, maar ook het vermogen om dat op een beeldende en overtuigende manier onder woorden te brengen.

“In den beginne was het Woord, en het Woord was bij God, en het Woord was God”. In het begin (der tijden) moet er een beginsel zijn geweest dat nu net het vermogen bezat om een eerste dialectische daad te verrichten. Dat na die eerste daad het een uit het ander volgde zonder dat er nog een “ingrijpen” nodig was, is gemakkelijk te aanvaarden. Dat beginsel was het beginsel van het Woord. Er was het Woord voor nodig en een oerbron van het Woord, om te maken dat er een dialectische daad kon zijn. Om dat bevestigd te vinden kunnen we teruggrijpen naar wat het Johannesevangelie ons daartoe aanreikt: “In den beginne was het Woord (…) Alle dingen zijn door het Woord geworden en zonder dit is geen ding geworden dat geworden is. In het Woord was leven en het leven was het licht der mensen (…)” In die woorden – “In den beginne was het Woord” – kunnen we een glimp ontwaren van hoe diep de intuïtie is van die Bijbeltekst. Ze kunnen ons tot het inzicht brengen dat alles wat bestaat, niet fysisch maar wel psychisch is, dat alles uiteindelijk ‘Woord’ is. Met andere woorden, het komt er op neer dat onze geest alleen maar het Woord kan kennen, en niet, zoals men nog aan het begin van vorige eeuw kon beweren, de materie of de energie.

In die zin verder redenerend is God zeker het Woord, maar hij is niét het ‘scheppende’ Woord, hij is het eeuwige Woord. Wat wij het heelal noemen is in werkelijkheid slechts de voorstelling ervan. Wijzelf zijn het die met ons eigen Woord het heelal, onze wereld en de totale werkelijkheid op elk moment scheppen en herscheppen. Wat we God noemen is in werkelijkheid een containerbegrip voor het onkenbare, het onverhoedse, het adembenemende, het poëtische, het onorthodoxe, het onregelmatige – het irreguliere – van ons bestaan, kortom voor alles wat de mens méér maakt dan pakweg een robot, een kei, een berg, een planeet, een melkweg, enzovoort.

Kennis krijgt pas enige zin als ze kan meegedeeld worden. Dat staat zo al in de aanhef van deze korte bijdrage. En dat daartoe niet alleen de overtuiging nodig is dat we iets waardevols te vertellen hebben, maar ook het vermogen om dat op een beeldende en overtuigende manier onder woorden te brengen. Hoe krijgen we dat nog voor mekaar binnen de context van het hedendaagse gekakel waarin met zóveel woorden alsmaar minder tot zelfs niéts meer gezegd wordt? Meer nog, hoe kunnen we dat als maçons gerijmd krijgen met het gegeven dat het énige woord dat er zou toe doen, verloren zou zijn? Op welk woord bouwen wij dan onze kennis? Op welk woord bouwen wij aan ons wereldbeeld? Welk woord, welk vereiste beginsel biedt ons zicht op de samenhang van de wereld en bij uitbreiding op de hele werkelijkheid waarin wij leven en waaraan wij zeggen te bouwen?