Het ontstaan van de RGLB door ZEB Jan Corbet, PGM

In 1959 werd de Grootloge van Belgie opgericht, om de reguliere vrijmetselarij in België na een eeuw te herstellen.
In 1979, amper twintig jaar later, verloor zij alle erkenningen.
Hoe is dat zo snel kunnen gebeuren?

Wat er zich op hoog niveau heeft afgespeeld, weet ik niet, want ik was nog een jong maçon en vervulde geen functies. Maar ik herinner me nog wel hoe het leven in de werkplaatsen veranderde, heel geleidelijk, tot aan de breuk.
Ik werd ingewijd in november 1964, in de loge Erasmus, in Brussel.

Die loge was een uitzwerming van Marnix van Sint Aldegonde, in Antwerpen, en de oudere Broeders waren naar Brussel uitgeweken Antwerpenaars, en nog enkele echte Antwerpenaars.
De Voorzittend Meester was Clement Ceuppens, die later Grootmeester zou worden.
Het was een kleine loge, de Broeders kenden elkaar goed, de ouderen hadden lang in het Grootoosten gewerkt en wisten zeer goed waarom zij er waren weggegaan.

De maçonnieke instructie stond op hoog niveau en werd verzorgd door de leraar en dichter Erik van Ruysbeek. En toch…
Toch is die loge op minder dan twintig jaar tijd helemaal van sfeer veranderd, zodanig dat ik niet anders meer kon dan haar verlaten, om over te gaan naar Les Disciples de Salomon in Leuven.

De verklaring ligt in de recrutering, die in feite niet verschilde van deze van het Grootoosten. Ik kom daar nog op terug.
Dat is allemaal heel geleidelijk gebeurd, maar toch is er, naar mijn mening, een duidelijk keerpunt aan te wijzen waardoor alles is een stroomversnelling is gegaan.

In februari 1975 organiseerde de Zwitserse Grootloge Alpina een colloquium in Zurich, met de bedoeling om een vorm van samenleven te zoeken met het Grand Orient en de Grande Loge de France.
De Grootmeesters van Duitsland, Italie, Nederland en Luxemburg zouden aanwezig zijn – maar de Engelse, Schotse en Ierse Obediënties bleven afwezig.

De Grootmeester van de GLB, toen de Gentenaar André van der Stricht, twijfelde.
De bedoelingen van Alpina waren allicht goed, maar hielden risico’s in.
Om niet zelf de verantwoordelijkheid te moeten nemen, stelde van der Stricht de vraag aan alle werkplaatsen of hij het colloquium moest bijwonen.
Zo verplaatste de discussie zich naar de loges – en die waren verdeeld.
Ook in Erasmus stonden twee groepen Broeders lijnrecht tegenover elkaar. Het duurde niet lang of de meningsverschillen werden ruimer: er kwamen vragen naar bouwstukken met sociale en zelfs politieke onderwerpen. Het was de tijd van de abortuskwestie, en de plaatsing van de kernraketten.
Die onderwerpen verhitten de gemoederen.

Na enige tijd was de broederlijkheid helemaal zoek. Een aantal Broeders verliet de loge, wat ik zelf dus ook deed. Andere Broeders vatten het plan op om een nieuwe loge te stichten, maar zij werden sterk tegengewerkt. Ik kom daar nog op terug.

Ook in andere werkplaatsen verzuurde de sfeer.
In 1967 was in België de Orde van het Heilig Koninklijk Gewelf ingevoerd uit Nederland, maar van Engelse oorsprong. Voor veel Broeders was deze Orde veel te religieus en vreemd aan de “Belgische tradities” – wat deze ook mochten zijn.
Er is beweerd, en door sommigen geschreven, dat in de schoot van deze Orde van bij het begin zou samengezworen geweest zijn om de Grootloge van België te infiltreren, en moest dat niet lukken,

naar haar ondergang te voeren. Dat is natuurlijk fictie, en alleen al de namen van de stichters staan er borg voor: Charles Wagemans, Raoul Berteaux, Jean Fivé…
Maar het kan niet ontkend worden dat het Heilig Koninklijk Gewelf wel a.h.w. een schuilplaats is geworden waar gelijkgestemde Broeders elkaar ontmoetten en vrijelijk konden spreken – en gewoon

genieten van een hervonden broederlijke sfeer, die zij in hun loges jammer genoeg niet meer
konden beleven.
De aversie die het Heilig Koninklijk Gewelf bij sommigen opriep, nam wel eens kinderachtige vormen aan. Zo verbood de Voorzittend Meester van Marnix van Sint Aldegonde, Herman Buskens, die wij later opnieuw zullen ontmoeten, aan alle leden van zijn loge, en ook aan bezoekers, om kentekens van het Heilig Koninklijk Gewelf te dragen, zelfs een discrete Triple Tau in het knoopsgat.
Dergelijke plagerijen werden ook overgenomen door het Grootcomité.
Verschillende leden van mijn loge – dus toen, Les Disciples de Salomon – wensten te kunnen affiliëren bij de loge Jean Bart van de GLNF in Duinkerke. We hadden deze loge leren kennen ter gelegenheid van een gemeenschappelijk Zomer St.-Jan in Nederland.
Die affiliatie was vooral belangrijk omdat de Gewezen Voorzittend Meesters er de gelegenheid kregen om het rituaal van de esoterische installatie te ontvangen; dat rituaal werd in de Grootloge niet uitgevoerd. Meer, toen wij na enkele jaren het rituaal in Les Disciples de Salomon wilden invoeren, werd dat door de Grootloge uitdrukkelijk verboden.
Maar de affiliatie bij een buitenlandse werkplaats was onderworpen aan de toestemming van het Grootcomité. Dat deed moeilijk, en het verzoek moest uitgebreid verantwoord worden. Dan nog werd de toestemming op de lange baan geschoven.
Ik heb eerder gesproken over de Broeders van Erasmus die een nieuwe loge wensten op te richten, om in een betere sfeer en met betere ritualen te kunnen werken. Die oprichting werd door het Grootcomité geweigerd, op louter formalistische gronden.

Het zal pas onder de Reguliere Grootloge zijn dat die loge uiteindelijk werd opgericht: het is Jan van Ruysbroeck.
Ook de oprichting van een loge, die in de Gerectificeerde Schotse Ritus wilde werken, werd geweigerd. De Grootloge duldde uitsluitend de Moderne Ritus. Ook die loge zal pas door de Reguliere Grootloge worden opgericht: het is Geoffroi de Saint Omer.
De scheiding der geesten deed zich trouwens niet alleen voor in de Grootloge, maar ook in de
hogere graden. Toen in 1975 een nieuw Kapittel werd opgericht in Brussel – het zou later naar Leuven verhuizen – hield de eerste Zeer Wijze, Edouard Dewit, een toespraak waarin hij de christelijke achtergrond van de A&ASR beklemtoonde. De Zeer Wijze van het Kapittel van Antwerpen, Herman Buskens, die aanwezig was, protesteerde daar zeer hevig tegen bij de Opperraad.

In de herfst van 1977 stuurde de Grootloge van New York een brief aan de Grootloge, waarin gevraagd werd of het juist was dat Bbr. van de Grootloge op bezoek gingen bij werkplaatsen van niet-erkende obediënties, en zo ja, of daar door het Grootcomité tegen opgetreden werd.
Wij, de rank and file, wisten daar niets van, maar het probleem zou tot uiting komen op een zitting van de Grootloge op 18 december. De discussie laaide fel op, tot op een bepaald ogenblik Br. Jean Fivé zich zo kwaad maakte, dat hij het ontslag eiste van het Grootcomité, omdat het bestaan van de Grootloge in gevaar werd gebracht.
Br. Jean Fivé was toen al een bejaarde man, maar een boom van een vent en met uitgesproken meningen – vooral over de vrijmetselarij. Hij was een onwankelbaar verdediger van de regulariteit en kwam daar bij iedere gelegenheid voor uit.
Er is later beweerd dat er toen een complot was gesmeed om een staatsgreep te plegen in de Grootloge. Ik geloof daar niets van. Br.Fivé heeft zich gewoon niet meer kunnen beheersen; de verklaringen van het Grootcomité waren nogal huichelachtig.
Het resultaat was wel dat wij, de Bbr. die hielden aan onze regelmatigheid, hadden begrepen dat die ernstig in het gedrang begon te komen.
In de loop van het jaar 1978 werden er dan ook talrijke contacten gelegd tussen gelijkgestemde Bbr. van verschillende werkplaatsen om ons gezamenlijk te beraden.
Zo hadden wij, van Les Disciples de Salomon, contacten met Le Marquis de Gages, onze naaste buren in Brabant, met Br.Edmond Chantrenne als tussenpersoon.
Br.René Constant, de latere Grootmeester, voerde besprekingen om het Grootcomité er vooralsnog toe te brengen om de bezoeken aan niet-erkende werkplaatsen te doen verbieden en eventueel te  bestraffen. Maar dat mislukte – er was vroeger al eens een poging in die zin geweest, maar die had veel protest opgeroepen.
In die sfeer werden dan de kandidaturen bekend voor het nieuwe Grootcomité, dat in 1979 moest verkozen worden.

Br.Herman Buskens, die ik al tweemaal vernoemd heb, was kandidaat Grootmeester. Hij was op dat ogenblik Adjunct-Grootmeester, en was ook al twee mandaten Grootsecretaris geweest, en had in die hoedanigheden herhaalde malen, bij verschillende gelegenheden, zijn visie op de vrijmetselarij verkondigd. Volgens Br.Buskens waren er twee vormen van vrijmetselarij, de Angelsaksische en de, wat hij noemde, pluralistische vrijmetselarij. Beide vormen waren ontstaan uit een verschillende traditie en in verschillende omstandigheden. Maar in zijn opvatting waren beide vormen evenwaardig, en moesten ze naast elkaar kunnen bestaan.
Het spreekt vanzelf dat de kandidatuur als Grootmeester van een Broeder met dergelijke gedachten, alle alarmbellen deed afgaan.

Er kwam dan ook een tegenkandidaat in de persoon van Br.Robert Vandenhende, Gew.V.M. van de loge La Liberté (Gent).
De verkiezing ging door op 24 februari, en werd zeer scherp gewonnen door Br. Herman Buskens, met een verschil van amper vier stemmen.

In maart verbrak de Grootloge van New York de betrekkingen met de Grootloge; in april volgde de UGLE.
Blijkbaar heerste toen verwarring in het Grootcomité en trachtten sommigen nog te redden wat er te redden was. Br. Buskens daarentegen bleef consequent en wilde open kaart spelen, zeker met de UGLE. Hij werd niet gevolgd door zijn Grootcomité en nam op 1 mei ontslag.

Voor Br. Buskens moet dat een persoonlijk drama geweest zijn. Ik heb hem goed gekend; hij was germanist, en sprak vloeiend Engels en Duits. Hij was een zeer vriendelijk en open man, nooit agressief – wat anderen wel eens waren. Maar hij was een typisch vrijmetselaar van zijn tijd, die, nog ingewijd in het Grootoosten, het herstel van de symbolen in zijn loge als een formaliteit beschouwd en verder werkte zoals gewoonlijk. Hij was een uitstekend Voorzittend Meester van zijn loge geweest, maar had b.v. regelmatig de ritualen herschreven met lange moraliserende en filosoferende toevoegsels. Heeft hij werkelijk geloofd dat hij de Engelsen kon overtuigen van zijn samenlevingsmodel ?Dat getuigt dan toch van een zekere naïveteit.
Ondertussen waren de contacten tussen loges verdergegaan en op 22 mei kwamen de Voorzittend Meesters van de loges die tegen de kandidatuur van Br. Herman Buskens hadden gestemd, samen op uitnodiging van Br. Charles Wagemans. Daar werd dan besloten om over te gaan tot de stichting van een nieuwe obediëntie, de Reguliere Grootloge van België. Maar veel van deze Voorzittend Meesters werden niet gevolgd door hun troepen…Br. Robert Vandenhende, de tegenkandidaat van Herman Buskens, bleef zelf ook in de Grootloge. Tenslotte werd de Reguliere Grootloge opgericht door negen loges, met 333 BBBr.

De stichtingszitting ging door op 15 juni, en werd voorgezeten door Br. Pierre Dustin, Voorzittend Meester van de oudste loge, L’Union. De Grootloge werd dus niet opgericht door een andere obediëntie, maar steunde zich op de gewoonterechtelijke regel dat drie regelmatig geconstitueerde loges zich mogen verenigen in een grootloge.
Br. Charles Wagemans werd aangesteld als eerste Grootmeester.
Samen met Br. Jean Fivé had hij de Constitutie geschreven, die door de Grootloge werd aanvaard.
Ik werd Grootsecretaris, en kon beginnen met het aanschrijven van alle obediënties…
Nog voor het jaareinde werd de Reguliere Grootloge erkend door de Grande Loge Nationale Française, en de Grootloges van Engeland, Schotland en Ierland. De Reguliere Grootloges wordt vandaag door meer obediënties erkend dan ooit voor de Grootloge het geval was.
De universele broederketen was hersteld.

Onvermijdelijk rijst dan de vraag: was dit te voorkomen geweest ? Was deze -pijnlijke, laat ons dat niet vergeten- breuk onvermijdelijk?
Het antwoord is, geloof ik, dubbel.

Op korte termijn was de breuk waarschijnlijk te voorkomen geweest. Indien de uittredende Grootmeester een beetje moed had betoond t.o.v.de bezoeken aan en van irreguliere loges, en indien het Grootcomité een beetje diplomatischer brieven had geschreven, zou het waarschijnlijk bij een storm en een glas water gebleven zijn. Nu de briefwisseling van die dagen bekend is geworden, valt het op hoe voorzichtig de gesprekspartners van de Grootloge zich uitdrukken, hoe zij een gunstig antwoord bijna voorprogrammeren.
De Grootloge van Engeland heeft tot het allerlaatste moment gewacht om te zaken scherp te stellen. Op korte termijn dus, was een breuk op dat ogenblik niet onvermijdelijk.
Maar op lange termijn, geloof ik, zou die breuk zich uiteindelijk toch voltrokken hebben.
De meningsverschillen over wat de vrijmetselarij hoort te zijn, waren te groot geworden. Voor een meerderheid van BBr. bleef de vrijmetselarij wat zij ook onder het Grootoosten geweest was. Zeker, de symbolen waren hersteld, maar daar werd niet veel belang aan gehecht. De symbolen kon men immers, zo werd altijd gesteld, zien zoals men wilde.
Dat een minderheid dieper wilde graven en zuiverder werken, werd niet begrepen en afgewezen.
Vroeg of laat zou dat toch tot een conflict hebben geleid.
Een tweede, en meer belangrijke vraag geloof ik, is waarom dat zo gelopen is ?
Ik geloof dat hier drie redenen voor aan te wijzen zijn.
Ten eerste waren de structuren van de Grootloge ongeveer dezelfde als die van het Grootoosten.
De besluitvorming liep langs dezelfde wegen en leidde tot starheid.
Ten tweede waren ook de ritualen zo goed als onveranderd gebleven. De Grootloge heeft wel een poging ondernomen om ze te verbeteren, maar kon niets meer dan zgn.”minimumritualen” opleggen, die iedere werkplaats moest volgen, maar naar eigen inzicht kon aanvullen. Die aanvullingen waren gewoonlijk sterk moraliserend, en hun kwaliteit was erg afhankelijk van het talent van hun auteur, meestal de Voorzittend Meester.
Het essentiële van de ritualen, dus altijd van de Moderne Ritus, was bovendien onzuiver geworden door externe invloeden van andere ritussen of zelfs godsdiensten.
Ten derde, werd nog steeds gerekruteerd in dezelfde kringen als ook het Grootoosten deed, en zodoende kreeg men ook dezelfde figuren, die natuurlijk dezelfde opvattingen hadden.
Op alle drie punten heeft de Reguliere Grootloge drastisch gerenoveerd.
De structuren zijn zodanig opgevat dat de besluitvorming meer consensueel verloopt.
De loges kunnen vrij de ritus kiezen waar zij willen in werken; maar zij moeten daar wel authentieke bronnen voor gebruiken, onder toezicht van de Commissie voor ritualen en uiteindelijk het Grootcomité.
Wat de Moderne Ritus betreft werden volledig herziene ritualen opgesteld, die zo trouw mogelijk de oudste bronteksten volgen.
Voor de rekrutering wordt ook verder gekeken en komen er kandidaten aankloppen uit kringen die vroeger afwijzend stonden of minstens verkeerd over de vrijmetselarij waren ingelicht.
Het oprichten van een werkplaats in Louvain-la-Neuve is daarvan een sprekend voorbeeld.
De breuk in de Grootloge van België was voor ons, die het hebben meegemaakt, een trauma. Ik ben er van overtuigd dat de andere BBBr.die er eveneens nog bij waren, mijn gevoelens delen.
Er zijn zeer onbroederlijke woorden gesproken. Oude vriendschappen zijn verbroken. Vrijmetselarij is een zeer emotioneel gebeuren, en meningsverschillen gaan dan ook zeer diep.
Maar nu, veertig jaar later, denk ik dat wij eigenlijk gelukkig mogen zijn.
Ik durf het in ieder geval voor mezelf zeggen. Ik ben volmaakt gelukkig in mijn loge, en in mijn obediëntie, waar broederlijkheid heerst en de ritualen mij aanspreken.
En ik denk, ik hoop het in ieder geval, dat ook de BBr. in de andere obediënties, het Grootoosten, de Grootloge en Lithos, gelukkig zijn. Wie ben ik om hun werkwijze te veroordelen ? Alleen mochten zij mij niet beletten om het op mijn manier te doen.
Onze Br. Frederik de Grote heeft gezegd, in de sierlijke taal van de 18de eeuw: Jeder soll selig werden nach seiner Façon.
Laat dat ook mijn besluit zijn.

Jan Corbet, PGM